Met mijn blote voeten sta ik op de
weegschaal. Het metalen oppervlak voelt koud aan. Ik kijk
door de ramen, naar een donkere lucht, alsof de lente nog
twijfelt. De keelontsteking, oogontsteking en griep mogen
dan voorbij zijn, in mijn hoofd is het net zo donker als buiten.
En de koude weegschaal laat mij onverbiddelijk zien, dat ik
in de afgelopen vier maanden liefst negen kilo ben aangekomen.
Negen kilo! Nog nooit eerder ben ik zo zwaar geweest.
Na de verbroken relatie heb ik me
teruggetrokken uit het sociale leven. Dat houdt ook in, dat
ik niet meer sport. Waar ik vroeger drie keer per week een
paar uur lang alle hoeken van de badmintonbaan zag, twee keer
per week een halfuur hardliep en in het dagelijks leven zo
veel als kon de fiets pakte, heb ik eigenlijk al sinds begin
dit jaar niet veel meer gedaan dan op een bureaustoel zitten.
De extra kilo's, zo laat de spiegel duidelijk zien, zitten
allemaal op mijn buik. Ik pas nog precies één
broek, een broek die ik anders alleen met riem kon dragen
omdat hij iets te groot was. Een raar gevoel. Vroeger kwam
ik nooit aan. Mijn stofwisseling is niet meer wat het is geweest.
Het is duidelijk. Of ik koop nieuwe
broeken, of ik kom van mijn luie kont af en haal mijn hardloopspullen
onder de indrukwekkende laag stof vandaan. Ik kies voor dat
laatste. Misschien dat ik wat van mijn sluimerende woede kwijt
kan in het stukbijten op allerlei hardloopschema's. Want woede,
de woede die aan het begin van dit jaar nog feilloos werd
benoemd door een vriendin, die heb ik in overvloed. Het is
een woede die niet fijn voelt, het is eerder beangstigend,
gewoon omdat ik bijna geen ervaring heb op dit gebied. Soms
lijkt het net of een strijd is gevoerd tussen het engeltje
en het duiveltje op mijn schouder. En dat het duiveltje heeft
gewonnen en mij nu iedere dag de ergste dingen influistert.
Ik wil weerstand bieden, maar dat wordt steeds moeilijker.
Soms wint het duiveltje van mij. Vorige
week nog, toen ik ruim de tijd had bij het halen van mijn
trein en een patatje had gekocht. Ik stapte op de roltrap,
waar ik halverwege lomp werd gepasseerd door een meisje dat
wél haast had. De trein aan de andere kant van het
spoor stond op het punt van vertrekken. Terwijl ik netjes
aan de rechterkant van de roltrap stond, duwde ze me opzij,
mompelde hoorbaar wat naars over mijn uiterlijk en brieste
als een stier die rood ziet. Ik keek haar na. Lang blond haar,
bontkraag, glimmende schoenen, sjaaltje. Daar was het stemmetje
weer. Ik doopte een frietje in de mayonaise. Een dikke klodder.
Het duiveltje spoorde me aan. En ik gooide het frietje recht
in het haar van het meisje. Het bleef hangen in haar lokken.
Ze had helemaal niets door. Het duiveltje grijnsde.
Natuurlijk had ik al spijt op het
moment dat ik het deed. Maar daar gaat het niet om. Deze en
andere acties zijn een signaal van iets wat fundamenteel verkeerd
zit. Al sinds de dag dat de relatie werd verbroken en misschien
zelfs al veel langer. Ergens diep van binnen zit een kolkende
massa woede. Zolang ik de woede niet toelaat, zolang ik van
mezelf maar niet boos mag zijn, blijft dat duiveltje op mijn
schouder me toespreken. De woede moet eruit, anders blijft
het verlammen zoals het me dit hele jaar gevangen heeft gehouden
op die bureaustoel. Als ik niets doe, blijft het borrelen.
Als een vulkaan die keer op keer uitbarst. Dat gaat ooit mis.
Daar wacht ik liever niet op.
Weer gaan hardlopen, dat is een stap
in de goede richting. Niettemin is het slechts een eerste
stap. Mij wachten zwaardere klussen. Ik moet de woede toelaten,
benoemen waarom en waarover ik zo boos ben. Pas dan kan ik
daar wat mee. Pas dan kan ik weer veilig het sociale leven
binnenstappen. Want ik besef dondersgoed: hoe hecht een vriendschap
mag zijn, ik kan van niemand verwachten dat ze vrienden met
mij blijven als ik elk moment, na de minste of geringste provocatie,
met patat in een klodder mayonaise kan gaan gooien. Want een
tijdbom heeft geen vrienden.