Ik wil huilen, maar de tranen komen
niet. Ik wil zo graag hartverscheurend grienen, janken tot
mijn ogen rood en rauw zijn, maar de tranen blijven steken
als een brok in de keel. Mijn vriendinnetje, mijn lieve vriendinnetje
van toen, is niet meer. Verlamd, verdoofd staar ik naar mijn
beeldscherm, al ruim een week murw getimmerd door het nieuws.
Mijn lief, mijn vertederende lief van toen, is niet meer.
Haar laatste stap in dit leven werd er eentje in het luchtledige.
Wie kan zoiets bevatten? Ik wil huilen, maar de tranen komen
nog steeds niet.
Drieëneenhalf jaar geleden overleed
mijn beste vriend. Zomaar, tijdens een reis door het oosten
van Europa. In de maanden daarna heb ik veel gehuild. Het
brok in de keel was er ook, maar dat hield de tranen niet
tegen. Tot ver na die jaarwisseling heb ik hartverscheurend
gegriend, gejankt tot mijn ogen rood en rauw waren. Ik kende
hem al mijn halve leven. Mijn halve leven had ik met hem opgetrokken,
had ik steevast naast hem in de klas gezeten en liepen we
bij elkaar de deur plat. Opeens was dat over. Het was de eerste
bewuste confrontatie met de eindigheid van het leven. Niet
langer was de dood iets wat alleen mensen van in de negentig
overkwam.
Bijna twee jaar geleden overleed mijn
oma. Zij was wél in de negentig, zij had een rijk en
bevredigend leven gehad en ging na een diepe zucht onbekommerd
op zoek naar haar hiernamaals. Het maakte het zeker niet minder
erg, maar wel accepteerbaar. In de maanden daarna heb ik dan
ook niet gehuild. Geen hartverscheurend gegrien, geen rode
en rauwe ogen. Natuurlijk kende ik haar al mijn hele leven.
Mijn hele leven had zij de lekkerste snoepjes in de trommel
gehad, had ze mij na een goed rapport discreet een envelop
toegeschoven en luisterde ze naar al mijn verhalen. Maar zij
was in de negentig en de dood was nu eenmaal iets wat mensen
van in de negentig overkwam.
Vorige week dinsdag overleed dus mijn
vriendinnetje, mijn lieve vriendinnetje van toen. Haar kende
ik niet al mijn halve leven, laat staan mijn hele. Slechts
dertien maanden en veertien dagen deelden we samen lief en
leed, terwijl we daarna, de laatste anderhalf jaar, verder
geen contact meer hebben gehad. Maar maakt dat het dan minder
erg? Is dat de reden waarom de tranen niet komen? Nee, dat
wil ik niet geloven. Dat weiger ik. Niet huilen voor mijn
lief, mijn vertederende lief van toen, betekent dat ik haar
dood accepteer. Mijn droge ogen impliceren dat ik daar vrede
mee heb, zoals iemand vrede heeft met het heengaan van een
oude oma. En dat is niet zo. En dus wil ik huilen. Hartverscheurend
grienen, janken tot mijn ogen rood en rauw zijn.
Ik wil huilen omdat ik haar niet alles
heb kunnen geven wat ze wilde. Ik wil huilen omdat ze zo intens
gelukkig kon zijn met wat ik haar wél heb gegeven.
Ik wil huilen omdat ik nooit meer naast haar wakker zal worden.
Ik wil huilen omdat het beeld van haar hoofd op dat kussen
voor altijd bij me blijft. Ik wil huilen omdat ik niemand
ken die instemmend zal knikken wanneer ik spreek over het
lieve kuiltje vlak onder haar ribben. Ik wil huilen omdat
mijn lippen nog altijd de zachte huid van dat kuiltje proeven
zodra ik mijn ogen sluit.
Misschien komt de acceptatie later,
wanneer ik het allemaal kan bevatten. Misschien verdwijnt
dat verdoofde, dat verlamde, murw getimmerde gevoel pas wanneer
ik alle herinneringen aan die dertien maanden en veertien
dagen weer heb verwerkt. Van die eerste timide kus die mij
zo in verwarring bracht tot dat lange weekend waarin ik de
enige was die haar kon troosten, van die voorzichtige intimiteit
tot die momenten van grote openhartigheid. Maar tot die tijd
wil ik huilen. Tot die tijd wil ik zo graag hartverscheurend
grienen, janken tot mijn ogen rood en rauw zijn. De tranen
komen niet, nog steeds niet. En daar word ik zó verdrietig
van.
Mijn vriendinnetje, mijn lieve vriendinnetje
van toen, is niet meer. Mijn lief, mijn vertederende lief
van toen, is nu voor altijd mijn lief. Voor altijd is ze zesentwintig,
voor altijd breed lachend, voor altijd vereeuwigd.