'Nieuwe video Bin Laden,' kopte begin
deze week een handjevol kranten. En dan niet een lullig wegwerpvideootje,
maar eentje van drie kwartier. Daar kan Michael Jackson een
puntje aan zuigen! Ik had de afstandsbediening al in de hand
en was nieuwsgierig op weg naar MTV toen ik las dat het niet
om een muziekvideo ging. Had mooi kunnen zijn: de staatsgevaarlijke
terrorist die in de camera gromt, zwaait met zijn tulband
en wordt omringd door halfnaakte, heupwiegende dames. Een
soort charmeoffensief.
De video in kwestie betreft een lange
monoloog waarin Osama Bin Laden zich vrolijk maakt over de
vernietigende uitwerking van de aanslagen in New York en Washington.
Volgens de Amerikaanse overheid is deze video het bewijs dat
hij achter de terreurdaden zit. Zelf twijfel ik, hoor. Iemand
die zo'n complexe aanslag tot in de puntjes kan voorbereiden,
laat niet zomaar een belastende videoband slingeren. Is de
boodschap goed vertaald? Sterker, is de video wel echt? Of
heeft een creatieve overheidsbroekrok een uitgerangeerde acteur
van stal gehaald en hem vervolgens in zo'n slechte filmstudio
gezet, dat hij in de verte vaag iets wegheeft van Bin Laden?
Bestaat van Pim Fortuyns stemmingmakerij
over de Islam ook zo'n bandje? Duikt binnenkort een video
op waarin de gladgeschoren populist tegen deze godsdienst
tekeergaat? Ik verbaas me nergens meer over. Nova en Netwerk
springen er natuurlijk bovenop. Met veel tamtam wordt de illegale
video laat op de avond vertoond en ondanks de achtergrondruis
en de slechte kwaliteit van de film horen we hoe Fortuyn de
Islam bestempelt als een bedreiging voor de samenleving, waartegen
een koude oorlog gerechtvaardigd is. Een golf van instemmend
geroezemoes gaat door het zwakverlichte zaaltje. In de studio
spreekt een deskundige zijn walging over de video uit, terwijl
de redactie achter de schermen bij het zien van de kijkcijfers
een orgastische glimlach niet kan onderdrukken.
Want wees eerlijk, we kunnen niet
langer zonder stemmingmakerij. Ik denk dat wij Nederlanders
er het ergste aan toe zijn. We willen overal een mening over
kunnen vormen, we willen vierentwintig uur per dag op de hoogte
blijven van het laatste nieuws en laten ons vervolgens inpakken
door de media die ons allemaal precies naar die ene mening
sturen die hen het beste uitkomt. Of dat een slechte zaak
is? Valt wel mee. Het kan alleen heel irritant zijn als je
in de binnenstad aan een voorbijganger de weg wilt vragen
en niemand luistert omdat ze via hun mobiele telefoon de laatste
ontwikkelingen uit Afghanistan volgen. Er komt een dag dat
ik de weg wil vragen en niemand op straat tref, omdat iedereen
achter de computer zit!
Iedereen is tegenwoordig maar permanent
ingelogd op internet. Iedereen is geabonneerd op de debielste
sms-diensten, laat de boodschappen met een simpele muisklik
bezorgen, niemand weet meer dat je een televisie ook uit kunt
zetten en per e-mail stromen dagelijks de nieuwste moppen,
laatste beursberichten en geilste plaatjes binnen. Het is
me vorige week serieus overkomen dat een oude studiegenoot
tegen me zei, "ICQ of sms me maar, dat praat makkelijker."
Nu ben ik ad rem, maar daar had ik niet van terug.
In de wachtkamer van de psychiater
viel mijn oog op een krant die melding maakte van Roemeense
kinderen die op straat om geld bedelen, zodat ze in een internetcafé
kunnen surfen. Ze krijgen niet genoeg geld van hun ouders
en willen toch vierentwintig uur per dag in contact staan
met hun vriendjes en vriendinnetjes. Het spookbeeld van de
eenentwintigste eeuw: een dozijn kleine kinderen naast elkaar,
bedelend om geld omdat ze zonder internet zo eenzaam zijn.
Ik geloof dit soort twijfelachtige stukjes echt allang niet
meer. Stemmingmakerij van internetaanbieders. Iedereen moet
erbij willen horen. Iedereen moet willen weten wanneer de
Taliban vallen. Iedereen moet willen weten wie Pim Fortuyn
is. Ik denk dat ik morgen als stil protest alle stekkers bij
mij thuis eruit trek. Een hele dag onbereikbaar. Wat moet
dat heerlijk zijn.
"Meneer Beemer, u kunt naar binnen,"
kondigde de secretaresse van mijn psychiater aan.
"Sorry, ik verwacht een belangrijk
telefoontje. Doe het maar via e-mail," zei ik en wandelde
de wachtkamer uit.
Toen ik de rekening thuisgestuurd
kreeg, bleek dat ze dat dan weer niet zo'n leuk grapje vonden.