Een paar jaar geleden is op deze plek
al eens ingegaan op het vertalen van een comic. Toen bleef
dat voornamelijk bij het analyseren van de werkwijze en het
aanstippen van algemene punten van aandacht. Maar hoe werkt
dat nu echt, dat vertalen? Wat zijn de problemen en vooral,
wat zijn de foefjes, de handigheidjes, bij het omzetten van
Engels naar Nederlands? Want dát is interessant, dat
is het echte werk.
Om die reden zet ik hier, in deze
driedelige reeks, de basisbeginselen van het stripvertalen
op een rij. Daarmee wil ik niet beweren, dat mijn visie de
enige echte waarheid is. Andere vertalers maken andere keuzes
en dat maakt hun werkwijze niet minder valide. Deze basisbeginselen
vloeien voort uit mijn eigen inzicht, dat is gebaseerd op
dik zestien jaar ervaring. Dat geeft mij enig recht van spreken,
maar maakt mijn mening niet meer dan dat, namelijk een mening.
stripvertalen
:: deel 1
Geen enkele comic is hetzelfde. Het
ene nummer zit vol actie, in het andere nummer wordt alleen
gepraat en een andere schrijver kan een geheel andere sfeer
betekenen. Soms heb je mazzel en tref je een schrijver die
jouw ideeën deelt over hoe diepgang en actie in balans
moeten zijn, over hoe de plot moet worden uitgewerkt en hoe
expositie in de dialogen moet worden verwerkt. Dat is dan
mooi, maar voor de vertaler van een maandelijkse serie als
Spider-Man is consistentie het belangrijkst. Of een schrijver
nu zo sterk is als J. Michael Straczynski of zo verguisd als
Howard Mackie, Spider-Man moet niet van het ene op het andere
verhaal een andere toon aanslaan. Zelfs al gebeurt dat, zonder
reden, wel in de Amerikaanse comic.
Aan de plot, de volgorde van de gebeurtenissen,
kan de vertaler uiteraard niets veranderen. Wat overblijft,
is de tekst; de dialogen en de tekstkaders. Dat zijn de wapens
van de stripvertaler en daarmee kunnen evidente fouten in
de namen, de locaties en de feiten gemakkelijk worden gecorrigeerd.
Maar ook stopwoordjes, die alleen opduiken bij één
bepaalde schrijver, zijn plooien die zo glad worden gestreken.
Wat over moet blijven, is een tekst die, hoe goed of hoe slecht
de schrijver ook is, uniform aanvoelt. Dat gaat niet zover,
dat alle kleine eigenaardigheidjes van de oorspronkelijke
schrijver weg worden gefilterd en natuurlijk mag niet te veel
worden gesleuteld aan de inhoud van de teksten, maar consistentie
staat uiteindelijk wel voorop. De taal en de toon, daar gaat
het om.
Expositie is één van
de eerste en lastigste elementen waar een stripvertaler mee
te maken krijgt. Goede schrijvers kunnen dat op een natuurlijke
manier in het verhaal verwerken, mindere talenten vallen terug
op beproefde recepten als tekstkaders, verklarende gedachtewolkjes
of dialogen waarin personages elkaar dingen vertellen die
ze zelf allang weten, maar speciaal voor de lezers nog even
herhalen. Veruit de ergste exponent van expositie is de soapsufferd,
het personage dat meerdere panels lang in zichzelf praat en
al zijn problemen op een rijtje zet. Het toppunt is een scène
met twee soapsufferds tegenover elkaar. Die voeren namelijk
helemaal geen dialoog, dat zijn twee monologen waarin alleen
informatie voor de lezers wordt gegeven. Soapsufferds spreken
elkaar bovendien het liefst om de twee balloons met naam en
toenaam aan. Stel je toch voor dat je vergeet wie nu wie is.
Ja, ieder nummer kan iemands eerste
zijn en voor nieuwe lezers moet wel duidelijk zijn hoe de
hoofdpersonages heten. Maar na twintig keer weten ze het wel.
Mijn vuistregel is, dat elk belangrijk personage per deel
minimaal één of twee keer bij de naam moet worden
genoemd, het liefst redelijk voorin het nummer, maar liefst
ook ergens op een plek in de dialogen waar dat logisch is.
Mensen die elkaar roepen, elkaar tegenkomen of zich voorstellen,
dat zijn de ideale momenten. Die ene scène die begint
halverwege een lunch van twee hartsvriendinnen? Niet echt.
Waar expositie in de vorm van namen
eenvoudig uit een dialoog gelaten kan worden, gaat dat lastiger
bij inhoudelijke expositie. Bij gebrek aan geluid en bewegende
beelden moet de lezer van een comic nu eenmaal soms worden
bijgepraat over het hoe en het waarom. Ook een goede schrijver
ontkomt daar niet aan. Maar deze goede schrijver doet het
op een elegante manier, terwijl je de broodschrijver herkent
aan een opsomming van gortdroge feiten in balloons vol bijzinnen.
In beide gevallen heeft de stripvertaler een balloon vol expositie
voor de neus. In het eerste geval kan de oorspronkelijke tekst
redelijk worden aangehouden, in het tweede geval vereist het
meestal het opbreken van de lange zinnen in kortere brokjes
tekst. Expositie is niet erg, als het maar klinkt als iets
wat iemand uit de mond kan krijgen zonder dat hij of zij in
ademnood komt.
Het scheelt dat de huidige generatie
jonge comicschrijvers, beïnvloed door of zelfs afkomstig
uit het wereldje van Hollywood, de klassieke stripconventies
meer en meer loslaat. Zoals Stan Lee zijn comics in de jaren
zestig schreef, vol verklarende teksten en extreme compressie,
dat gebeurt tegenwoordig zelden. Moderne schrijvers doen juist
aan decompressie, aan rustmomenten tussen de actiescènes
en aan personages die het klassieke onderscheid van goed en
kwaad doorbreken. Toch heeft ook die generatie zo haar schrijvers
die steekjes laten vallen. Dan moet de stripvertaler alert
zijn. En ingrijpen.