Keer op keer denk ik dat ik het snap.
Dat ik doorheb hoe het werkt en dat ik mijzelf nu niet voor
de tweede keer aan dezelfde steen zal stoten. Dan ben ik ervan
overtuigd, dat ik echte vrienden heb gevonden. Vrienden die
altijd voor me klaarstaan, die altijd eerlijk tegen me zijn
en die 's middags bellen of ik die avond even bij wil praten
of mee wil naar een film. Keer op keer denk ik dat ik alle
nepvrienden uit mijn leven heb gebannen, omdat ik ze nu op
voorhand kan herkennen. En keer op keer heb ik het mis.
Vorige maand sprak ik daar toevallig
over met een tante. In een openhartige bui vertelde ik hoe
vervelend ik het vond, dat zo veel mensen die ik tot mijn
vriendenkring rekende ineens eenzijdig de vriendschap opzegden
nadat bij mij een nieuwe, ongeneeslijke ziekte was vastgesteld.
Want had ik dat tien jaar geleden niet al meegemaakt? Kon
ik andere mensen door die harde levensles niet beter inschatten?
Ik sprak de hoop uit, dat het ooit beter zou gaan. Dat ik
me niet weer zou inlaten met vrienden die later nepvrienden
blijken.
"Dan heb ik slecht nieuws,"
zei mijn tante aan de telefoon. "Dit blijft namelijk
gebeuren." Daar was ik even stil van. "Je blijft
vrienden maken en daar zullen altijd mensen tussen zitten,
die alleen bij mooi weer vrienden willen zijn." Het zijn
woorden die daarna lang door mijn hoofd hebben gespookt. Vooral
omdat het zo eerlijk was, die opmerking. Nepvrienden bestaan
altijd en overal. Wie niet gekwetst wil worden, moet ofwel
dat accepteren, ofwel helemaal geen vrienden meer maken. Zo
langzaamaan klinkt dat laatste erg aantrekkelijk.
Het is drie jaar geleden dat ik voor
het laatst nieuwe vrienden heb gemaakt. Dat was in eerste
instantie noodzaak, want na ruim een jaar lang webloggen en
alle nieuwe contacten die dat opleverde, zat mijn agenda vol.
Ik had geen plek voor nog meer vrienden. Toen ik aan het eind
van die periode een relatie kreeg en drie dagen van de week
samen met mijn vriendin doorbracht, heb ik sommige vriendschappen
wat laten verwateren. Anderhalf jaar later ging het uit en
wilde ik die banden weer aanhalen, maar daar trapte niemand
in.
De grote klap kwam echter pas, toen
bij mij die ziekte werd vastgesteld, die chronische leveraandoening.
Blijkbaar heeft 'ik heb een ziekte en ik ga dood' op vrienden
hetzelfde effect als een geweerschot op een groep duiven.
Ze weten niet hoe snel ze weg moeten komen. Echt waar, ik
heb mensen een heel stuk kalmer naar de nooduitgang zien lopen
bij een uitslaande brand in een tot de laatste stoel uitverkochte
bioscoopzaal.
En dan? Als ik straks uitgehuild ben
en alle stadia van de rouwverwerking heb doorlopen? Als ik
vrede heb met het lot dat mij wacht en ik verder zal moeten
met de rest van mijn leven? Dan heb ik zo'n anderhalve vriend
over en moet ik voor het overige opnieuw beginnen, wetende
dat ik dan weer vriendschap zal sluiten met mensen die mij
laten vallen zodra een wolk voor de zon schuift en het slecht
met me gaat. Zo wordt vriendschap een rituele dans. Een stomme
poppenkast waarvan ik de clou al ken. Dat maakt mij dan weer
zo cynisch, dat een vicieuze cirkel op de loer ligt.
Immers, dan maar helemaal geen contacten
zoeken. Dan maar helemaal geen vrienden. Tegen de tijd dat
ik doorheb wat dat met me doet, ben ik zo'n naar persoon geworden,
dat niemand mij überhaupt meer als vriend wil hebben.
Ik merk het nu al. Ik sluit me dusdanig af, dat ik vreselijk
bot kan zijn. Dat ik de schuld altijd bij anderen zoek en
nooit bij mezelf. Dat ik anderen kwets omdat zij zich dan,
al was het voor even, net zo slecht voelen als ik.
Ik ben afgunstig, ik ben haatdragend
en gemeen. Ik meet met twee maten, ik ben asociaal, passief-agressief,
erg onbetrouwbaar en lui. Kortom, ik ben een slecht mens geworden.
En slechte mensen hebben geen vrienden. Of in ieder geval,
niet bij slecht weer. De lente staat op de stoep, de zomer
komt eraan en ik moet beslissen of ik weer in de rol kruip
van Jan Klaassen, terwijl ik nu al weet dat Katrijn hem aan
het slot van de derde akte met een deegroller op de kop slaat.
Keer op keer denk ik dat ik het snap. Maar echt snappen, zal
ik het nooit.