Uitbundig gapend haal ik mijn telefoon
uit mijn broekzak. De klok wijst acht uur 's ochtends aan.
Ja, bij de ingang hangen overal bordjes dat het gebruik van
mobiele telefoons niet is toegestaan, dat weet ik. En ik kan
het me ook wel voorstellen dat het kut is als je als dienstdoende
arts net bezig bent met een hartpatiënt en je apparatuur
slaat op hol omdat iemand om de hoek even naar huis belt dat
zijn boterhamtrommeltje nog op het aanrecht ligt. Bellen in
een ziekenhuis is asociaal, niet slim en boven alles levensgevaarlijk.
Mijn telefoon staat ook alleen aan
tot in de wachtruimte. Omdat mijn telefoon de laatste jaren
stiekem de functie van horloge heeft overgenomen en omdat
bij de ruimte waar ik heen moet voor mijn jaarlijkse controles
nergens een klok hangt. Daar is over nagedacht. Anders gaat
iedereen toch obsessief naar die klok staren. En geen arts
wordt blij van patiënten die vervolgens briesend het
kantoor binnen komen stampen.
Daarbij, ik word toch niet gebeld.
Vorig jaar verstuurde ik in zes maanden tijd met gemak driehonderd
sms'jes en greep ik al instinctief naar mijn telefoon als
ik iemand een coupé verderop in de trein met dezelfde
ringtone hoorde. Voor dit jaar zit ik op negen verstuurde
sms'jes. Mijn ringtone weet ik intussen niet meer. Het zijn
constateringen die zonder enkel spoor zelfmedelijden door
mijn hoofd dwarrelen. Ik ben het al gewend, het is de story
of my life dat vrienden in moeilijke tijden als sneeuw voor
de zon verdwijnen. Dat ligt niet aan hen. Ik ben het, die
in moeilijke tijden onuitstaanbaar wordt, passief-agressief
en met tegenstrijdige signalen die alle kanten op knetteren.
Soms word ik zo moe van mezelf, maar ja, waar moet je beginnen
als álles moet veranderen?
Op dit moment ben ik echter vooral
moe door het tijdstip. Nog geen week nadat ik besloot dat
mijn winterslaap lang genoeg had geduurd, nog geen week nadat
ik rijdend op mijn fiets de belofte van zomer op mijn huid
voelde tintelen, zit ik weer hier. Op de plek waar ik het
minst graag wil zijn. Omringd door wachtende mensen, mensen
in rolstoelen, mensen die ziek zijn. Het had me niet moeten
verbazen toen mijn arts wees naar het beeldscherm op zijn
bureau en zei dat het niet in orde was. Een geestelijke dip
kan nu eenmaal een lichamelijke reactie veroorzaken. En daarom
zit ik nu hier, in afwachting van de eerste in een rij nieuwe
onderzoeken. Mijn telefoon stop ik weg.
Eenmaal binnen, in de onderzoekskamer
waar de echo wordt gemaakt van mijn bovenbuik, verontschuldigt
een vriendelijke mevrouw van het type lieve huismoeder zich
voor het wachten. Blijkbaar was gisteren op de polikliniek
de afspraak niet aan de juiste afdeling doorgegeven. Daardoor
stond ik nu niet in het systeem en kon ik niet eerder worden
geholpen. Ik wuif het weg. Terwijl ik ga liggen en zij mijn
gegevens invoert, blijkt dat ik volgens het ziekenhuis helemaal
niet besta. Het ziekenhuis is niet de enige die daar zo over
denkt, mompel ik. Misschien moet ik die mensen die mij niet
meer gaan bellen eens uit de lijst contactpersonen halen.
Daarmee verwordt mijn telefoon definitief tot een wel heel
duur horloge waar je toevallig ook wat anders mee kunt.
Het echoapparaat, dat ding dat ik
ondanks mijn eerdere ervaringen altijd blijf associëren
met zwangere vrouwen en huilende echtgenoten, glijdt over
mijn buik. Op de korrelige monitor naast mijn hoofd zie ik
mijn lever en mijn nieren. Hoe surrealistisch zou het zijn
als ik nu snikkend zou vragen of het een meisje is en zou
verkondigen dat ik Traan een mooie naam vind voor een lever?
Dat beeld nestelt zich in mijn gedachten en een lichte glimlach
krult mijn lippen. Wrange humor is mijn enige wapen in tijden
van onzekerheid, van telkens niets zeker weten.
Terug, op weg naar mijn fiets, wandel
ik door de wachtruimte en de lange gangen van het ziekenhuis.
Het besef valt als deken van totale onthechting over me heen:
mijn hele leven is weer één grote wachtruimte
geworden, net als al die jaren geleden. Almaar wachtend op
uitslagen, op een diagnose en op een behandeling. Voor ik
opstap, pak ik mijn telefoon. Maar ik bedenk me. Die kan voorlopig
wel even uit blijven staan.