Het zonlicht dat door het keukenraam
naar binnen valt, geeft de ochtend iets etherisch. Iets magisch.
Alsof het zich net even buiten de realiteit bevindt. Ik zit
op een krukje bij het aanrecht. Voor mij staat een glas sinaasappelsap.
Ik koester de rust die ik op dit moment voel, want om mij
heen is het een drukte van belang. Mensen die voorbij komen
lopen, ontbijt dat haastig naar binnen wordt gewerkt, een
stropdas die nog even recht wordt getrokken.
Naast mij zit een meisje dat ik pas
gisteren heb leren kennen. Van haar weet ik alleen dat zij,
net als ik, bevriend is met het stel dat hier woont, hier
in dit prachtig opgeknapte huis in het centrum van de stad.
Omdat het feest, een officiële housewarming, gisteren
nog zo lang gezellig bleef, zijn we met drie anderen blijven
slapen. Wat met deze ruimte geen probleem is. Het huis lijkt
van buiten veel kleiner dan het in werkelijkheid van binnen
is. Twee jongens van wie ik de naam alweer ben vergeten, gaan
via de schuifdeur naar buiten. De piepjes van hun autoalarm
klinken bijna in koor. Het meisje naast me raakt mijn bovenbeen
aan. Haar hand voelt warm. Ze glimlacht naar me.
Als de rust is weergekeerd, gaat zij
op de bank bij het grote raam zitten. Het zonlicht valt net
op de leuning, waardoor haar donkere haar een onwerkelijke
gloed krijgt, een aureool van oplichtende, dansende stofdeeltjes.
Ik drink het laatste beetje sinaasappelsap op, zet het glas
terug op het aanrecht en ga naast haar zitten, mijn benen
opgetrokken. Ze draait zich om, kijkt naar mij. Haar blik
springt heen en weer, van mijn ogen naar mijn mond. Ze komt
met haar hoofd iets dichterbij, waardoor de zon in haar gezicht
schijnt. De gloed kleurt haar ogen lichtbruin. Bijna goud.
Ik laat mijn hoofd ook iets dichterbij
komen. Weer die glimlach om haar mond, die zo verleidelijke
vouw bij haar mondhoeken. Ik glimlach terug, leg mijn hand
zacht op haar wang en buig voorover voor een zoen. Even sluit
ze haar ogen. De stofdeeltjes in de lucht houden op met dansen.
De tijd staat stil. Maar dan wendt ze haar hoofd af.
Afgewezen in een droom. Hoeveel mensen
overkomt het? Als ik een gokje mag doen: niet veel. Misschien
dat ik zelfs tot een extreme minderheid behoor. Het was voor
mij ook een verrassing. Doorgaans ben ik immers heer en meester
in mijn eigen dromen. Daar heb ik succes, daar staan vrienden,
rijendik, echte vrienden voor me klaar en wat nog veel belangrijker
is, daar krijg ik altijd het meisje. Omdat het nu eenmaal
mijn dromen zijn. Mooi, lang, slank en donker, dat is exact
het type meisje dat in mijn dromen altijd voor mij valt. Daar
kan ik altijd op vertrouwen.
Waar moet het heen als dat niet zo
is? Als zelfs mijn dromen geen zekerheid meer bieden? Als
mijn dromen zijn veranderd in een donker schaduwrijk waar
ik bang voor ben? Sinds eind januari, sinds die avond dat
ik op het centraal station van Amsterdam mijn tot dan toe
dappere weerstand totaal voelde afbrokkelen, word ik gemiddeld
eens in de drie weken schreeuwend wakker. Pavor nocturnus,
heet dat. Een slaapstoornis in verband met mijn irrationele
angsten. De buren zullen ontzettend blij met me zijn. Het
moet klinken alsof ik word vermoord.
Twee maanden lang hield ik stand.
Twee maanden lang was ik weliswaar verdrietig, maar niet uit
evenwicht. Twee maanden nadat mijn vriendin het uitmaakte,
leek het er inderdaad op, dat het een eitje voor me zou worden.
Begin februari bleek dat echter slechts een heerlijk staaltje
ontkenning. Een schoolvoorbeeld. Inclusief mooie tabellen,
plaatjes en oefenvragen voor het examen rouwverwerking. Mijn
lichamelijke reactie was niet mis: ik kreeg voor het eerst
in mijn leven keelontsteking, de ontsteking sloeg over op
beide ogen en het ging verder als hardnekkig griepje dat me
een maand in de greep hield. Er is iets geknapt. Geestelijk
en lichamelijk. En hoe.
Een maand lang zonder ik me af van
alles en iedereen. Telefoontjes worden weggedrukt. Op sms'jes
reageer ik niet meer. Zelfs mijn wekelijkse tocht naar de
stripwinkel verliest zijn charme. Ik ben al drie weken niet
gegaan. Ik laat niemand meer toe, ik laat emotioneel niemand
dichtbij komen, ook mijn beste vrienden niet. Want op wie
kan ik nog vertrouwen, als ik mijn eigen dromen niet meer
kan vertrouwen?