Ter hoogte van 32nd Street hangt op
Broadway een meer dan levensgrote reclameposter voor push-up
beha's. In Nederland zou het binnen twee dagen protesten opleveren
van huismoeders en kneuterige belangenorganisaties, zou die
straat binnen drie dagen het grootste verkeersknelpunt bij
het filenieuws zijn en zou de poster binnen vier dagen zijn
weggehaald. En hier, in het land waar een blote borst op primetime
televisie al genoeg is voor een rechtszaak uit naam van talloze
beschadigde kinderzieltjes en jarenlange therapie, hangt het
gewoon aan de gevel.
Ik moet toegeven, het lingeriemodel
hangt er netjes bij. Hoewel 'hangen' dan misschien niet het
beste woord is bij een poster voor een push-up beha. Maar
mooi is ze. De jongen die naast me wacht tot het licht op
'walk' springt en we kunnen oversteken, met zijn pet scheef
op zijn hoofd en spijkerbroek bijna op de knieën, krabt
uitgebreid in zijn kruis. Vind wat je wilt over die Amerikanen,
ze generen zich nergens voor. Stiekem is dat best leuk.
Het straatbeeld in New York levert
heerlijke plaatjes op. Daarom neem ik ook bijna nooit de metro.
Ik wil alles zien en ik wil alles zelf beleven, onversneden.
Eergisteren, de dag van aankomst, zag ik een hond met drie
poten lopen. Hij stond even stil bij de straatverkoper met
een tafel vol speelgoedhondjes voor zijn neus, speelgoedhondjes
die je kunt opwinden en die een salto achterover maken. Zou
een hond zoiets snappen? Jaloers zijn? Twee straten verder
sliep een man in een brommerriksja, wachtend op klanten. Pas
later besefte ik, dat het ook een zwerver kon zijn. Dat de
riksja de Amerikaanse variant is van het winkelkarretje dat
de Nederlandse zwervers hebben.
Vanochtend werd ik nog wakker met
op televisie het nieuws, dat letterlijk bij ons om de hoek
een schietpartij had plaatsgevonden na een potje poker. Nu
speel ik ook wel eens poker, maar het ergste dat me daar kan
overkomen, is dat een vriend me een week niet aankijkt als
ik met een all-in zijn full house weg heb gebluft. Wat dat
betreft, ben ik toch blij dat ik in Nederland woon. Die huismoeders
en belangenorganisaties neem ik op de koop toe.
In de bioscoop kan ik eindelijk onderuitzakken.
Vanochtend, een dag voor de marathon, heb ik namelijk de traditionele
Friendship Run gelopen. Dat is een loopje van een paar kilometer,
een opwarmertje waar ook de supporters aan mee mogen doen.
Dit jaar was het parcours een aardig stuk ingekort, omdat
dezelfde ochtend de Amerikaanse trials voor de Olympische
marathon werden gehouden. Nu loop ik geregeld hard en mijn
conditie is zeker wel in orde, maar vijfentwintig minuten
vind ik meer dan genoeg. Zeker nu uitgerekend vandaag de uitloper
van orkaan Noel voor kou en wind zorgde. Ja, dat onderuitzakken,
daar ben ik aan toe. Ik wrijf over mijn benen en terwijl de
lampen in de zaal uitgaan, scheur ik een pakje M&M's open.
Als ik eerlijk ben, vind ik het zakje
M&M's maar armetierig klein. De grootste bioscoop van
Manhattan, op de altijd drukke 42nd Street, het land van de
driedubbele XXL, en dan zo'n zakje? Ze hádden ook echt
geen maat groter. Met een minachtend lachje stop ik een hand
gekleurde chocoladesnoepjes in mijn mond en nog geen seconde
later schiet eentje daarvan in mijn luchtpijp. De hoestbui
duurt zeker drie hele trailers. Duidelijk, de wraak van de
M&M's is zoet. Of beter gezegd, de wraak is zuur. Als
in 'maagzuur'.
De avond voor de marathon is goed
eten belangrijk. In het vakjargon wordt dit het stapelen van
koolhydraten genoemd. Wat in de praktijk neerkomt op twee
borden spaghetti naar binnen werken. Dat doen we in een restaurant
annex salsatent, enkele straten bij het hotel vandaan. Als
ik niet nog groen en geel zou zien van het verslikken in de
bios, zou ik dat nu hebben gedaan bij het zien van het jaloersmakende
ritmegevoel van de types op de dansvloer beneden. Een vrouw
in een te fout en te kort tijgervelletje trekt bekijks, maar
wij als nuchtere Nederlanders doen het af als kansloze poging
van een dame die nooit met een push-up beha op Broadway zal
hangen.
Tijd voor lang natafelen hebben we
niet. De lopers moeten morgen al in het holst van de nacht
vertrekken naar het startpunt op Staten Island, vandaar dat
we rond tien uur als een lange slinger oranje richting het
hotel wandelen. Helemaal van de overkant van de straat komt
een man met een wollen muts op zijn hoofd naar ons toe. Hij
vraagt waarom we van die oranje jassen aan hebben. Dick, een
hardloper die zich met het oog op een dubbele betekenis deze
week even Alex noemt, legt hem uit dat we uit Nederland komen.
"Oh," mompelt de man, "I thought you guys were
from county jail."