Het moet half 1998 zijn geweest. Mijn
vader begon net met trainen voor het lopen van een marathon
en ik wilde wel een keer met hem mee. Niet meteen lange stukken,
nee, gewoon een rondje in de buurt. Voor mijn gevoel was het
jaren geleden dat ik voor het laatst had hardgelopen. Tijdens
gym op school.
Vol goede moed trok ik mijn oude hardloopschoenen
aan. Ik sportte drie keer in de week en ik fietste veel. Echt
slecht kon mijn conditie niet zijn. Met een stopwatch in de
hand ging ik van start, mijn vader voorop. Vier minuten later
stond ik stil, proestend en pruttelend en hijgend, voorover
gebogen met mijn handen op mijn knieën. Dat viel tegen.
Sindsdien loop ik regelmatig hard.
Tijdens de strenge winters wil ik wel eens binnen blijven
en vooral aan het begin van een nieuw jaar zakt de motivatie
wat in, maar iedere zomer begin ik keurig aan een nieuwe cyclus.
Dat doe ik gedisciplineerd, volgens een schema van rustig
opbouwen en telkens langer blijven lopen, tot ik de complete
ronde in één keer kan afleggen. Altijd met een
stopwatch in de hand, trouwens. Anders wordt het saai.
Dat is namelijk het gevaar van hardlopen.
Het is saai. Linkerbeen voor het rechterbeen, rechterbeen
voor het linkerbeen. Herhaal tot in het oneindige. Respect
voor die marathonlopers. Ik zou me na vijftien minuten al
te pletter vervelen. Na een halfuur zou ik mezelf van de hoge
brug gooien. Dan gebeurt tenminste nog iets onverwachts. Muziek
op mijn hoofd helpt niet. Niet omdat het gevaarlijk is, maar
omdat alle soorten dopjes uit mijn oren donderen.
Vandaar dat ik een stopwatch bij me
draag. Zodat ik precies kan bijhouden wat mijn tussentijden
zijn op bepaalde ijkpunten tijdens mijn ronde. Zo voeg ik
een element van competitie toe aan wat anders een geestdodend
rondje door de wijk is. Van mijn startpunt tot aan de grote
weg, op een rustige draf is dat negen minuten. Wanneer ik
tempo maak, haal ik daar dertig seconden vanaf. Als echte
sportman vind ik altijd, dat het sneller kan.
Toen ik in 1999 in New York City de
dag voor de marathon meedeed aan de Friendship Run, een opwarmertje
van een paar kilometer voor deelnemers en supporters, viel
me wat op. Hardlopen in een groep en met publiek langs de
kant is namelijk anders dan hardlopen in mijn eentje. Ik ging
automatisch harder. Aanmoedigingen waren als brandstof voor
mijn benen. Mijn conditie was dat jaar helemaal niet zo goed,
maar dankzij het publiek hield ik het veel langer vol dan
ik voor mogelijk had gehouden. En dat zonder stopwatch.
Terug in Nederland heb ik uiteraard
geen publiek langs de kant van mijn vaste rondje. Maar zo
af en toe duiken wat kleine jongetjes van een jaar of tien
op, die me ineens aanmoedigen alsof ik in de laatste kilometer
van een marathon zit en hard op weg ben naar een verpletterend
wereldrecord. En helpen dat het doet! Tien seconden aanmoedigen
staat voor wel vijf seconden winst. Sportpsychologie is prachtig.
Wat een beetje adrenaline al niet kan.
Afgelopen week was ik net begonnen
aan mijn rondje toen ik werd ingehaald door een fietser. Een
vader met zijn zoon voorop in het zitje en zijn dochter achter
hem aan op een hardroze kinderfiets. Hoewel ik keurig zo ver
mogelijk aan de linkerkant van het fietspad liep, belde de
vader zo aanhoudend en zo driftig, dat ik een geïrriteerd
'Doe eens rustig, gek' naar zijn hoofd slingerde. Daarop kneep
hij de remmen fijn: hij steigerde op zijn voorwiel. Zijn dochter
knalde tegen hem op, het zoontje zette het op een huilen.
De vader met het korte lontje ontplofte.
"Dat zijn mijn kinderen!"
riep hij, alsof ik de peuters persoonlijk van de fiets had
getrokken. "Ik stamp je in elkaar!" riep hij me
na. "Kom hier, lafaard, dan maak ik je af!" Dat
leek mij geen goed idee, dus ik bleef hardlopen. Liever een
lafaard dan afgemaakt door een geflipte vader. Naar een excuus
voor mijn zo stomme opmerking zou hij toch niet willen luisteren.
Ik keek om en zag, dat hij zich bedacht en zich om zijn kinderen
bekommerde. Niettemin was ik bang dat hij me achterna zou
komen en me in volle vaart zou aanrijden.
Pas bij de grote weg hield ik stil.
Proestend en pruttelend en hijgend. De man zag ik nergens
meer. En volgens de stopwatch was ik een volle minuut sneller
dan ik ooit had gelopen. Wat een beetje adrenaline al niet
kan.